De sjablonen van het denken over Nieuwe Media (NL)
Te verschijnen in het Klara-tijdschrift 'Muziek & Woord'
Beschouwingen omtrent zogenaamde ‘nieuwe media’ beginnen graag met een verwijzing naar Herbert Marshall McLuhan en zijn ‘Global Village’. Bovendien houdt men ervan om dit ingewikkelde concept te verdunnen tot een makkelijk verteerbare beschrijving van de wereldwijde communicatienetwerken, die ons in toenemende mate op elkaar betrekken, losrukken uit onze lokale context en overleveren aan de turbulenties van de globalisering. Bottom line is vaak dat het werelddorp een positieve ontwikkeling is. Dankzij de desktop computer en het internet, evenals draagbare en draadloze media, zijn we niet langer gebonden aan tijd en ruimte. We zijn ‘eindelijk’ vrij. Nieuws is instant, en we consumeren het waar en wanneer we willen; we zijn bereikbaar onderweg; we tele-werken, en onderhouden vriendschappen aan de andere kant van zeven zeeën... Het heeft iets schilderachtigs. Er gaat een zekere rust en charme van uit. En de zon schijnt altijd wel ergens.... ‘Nieuwe media’ hebben ons een plek gebracht waar de mensheid zichzelf terugvindt, nog het liefst bij een kop eerlijke koffie. (getuige de eerste cybercafés)...
Dat technologie per definitie goed is voor de mensheid is wellicht één van de diepst gewortelde fundamenten van het westerse denken : elke nieuwe uitvinding brengt ons dichter bij de ultieme zelf-realisatie. De filosofische problemen van zulke bewering nog buiten beschouwing gelaten, is het op zich vreemd dat dergelijk utopisch discours gehandhaafd blijft. Ons technologisch vernuft heeft ons tenslotte al een paar indrukwekkende staaltjes van auto-destructie laten zien, waar elk weldenkend mens stil van wordt. Tegenover het technologisch optimisme staat dan ook een even hardnekkige dystopische variant. Volgens die versie is het steeds nauwer op elkaar betrokken raken van verschillende culturen en maatschappelijke systemen, basis voor sluipende apathie, wilde anarchie en tribale (extreem-rechtse, fundamentalistische ?) protectionistische reflexen. Hier is McLuhan’s pittoreske dorpsplein onherstelbaar vervomd tot een helse beursvloer, overstelpt door virtuele koopjesjagers, ideologische vuilbekkers, saboteurs, terroristen en commerciële haaien (de lijst kan naar believen worden aangevuld...). Eén pluspunt aan dit technologisch pessimisme : het heeft meer dan zijn tegenhanger overweldigende cinema en spannende literatuur opgeleverd !
Maar de overeenkomsten tussen beide intellectuele kampen zijn soms treffender dan de verschillen. Zo is het markant dat beide posities technologie beredeneren als een geöliede en totalitaire machine : technologie faalt niet, ze kan enkel ‘goed’ of ‘slecht’ worden aangewend (ter informatie, dit aspect laten we hier verder onbehandeld). Bovendien zijn beide gebouwd op de impliciete overtuiging dat het nieuwe het oude voorbij steekt en vervangt. En alle twee herschakelen ze de traditionele vertikale ordening van de technologische macht naar een horizontaal vlak. Niet langer de grote spelers, maar wij allen, elk van ons (mits enige hacker-ambities) hebben de troeven in handen. Democracy rules hoedanook... Maar is dat wel zo ? De recente explosie van wat men is gaan noemen ‘social software’, met name publicatie-modellen als blogging, videoblogging, instant messaging en (in mindere mate) podcasting, lijkt één en ander te bevestigen. Een paar cijfers kunnen verhelderend zijn in dat verband. Volgens Technorati, een online observator van de ‘blogosphere’, tikt de teller momenteel af op 37.7 miljoen blogs (april 2006) en 2,4 miljard onderlinge links. Elke seconde komt er ergens ter wereld één blog bij, en per uur worden zo’n 50.000 nieuwe ‘posts’ (artikels) gepubliceerd. In tegenstelling tot wat men zou kunnen verwachten, is de blogosphere trouwens niet per definitie engelstalig. Ongeveer 40% van de blogs wordt in het Japans geschreven, 15% in het Chinees en ‘slechts’ een derde in het Engels. Gezien de historische dominatie van de VS in de ontwikkeling van het net, is dit opvallend.
‘Sociale software’ wordt vooral getaxeerd op z’n participatieve gehalte. Laagdrempelig, goedkoop - zelfs gratis, en weelderig bloesemend dankzij de vele onderlinge links die worden gelegd. Zeker die links zijn belangrijk, omdat velen er de illustratie in zien van een darwiniaans aandoende, organische ontwikkeling. Hoe meer links worden gelegd naar een bepaalde ‘post’, hoe zichtbaarder deze zal worden in de structuren van zoekmachines en databases, en des te groter de (sociale) relevantie van de tekst. De onuitgesproken suggestie hierbij is natuurlijk dat links geoogst worden op basis van kwaliteit, originaliteit, stijl, persoonlijkheid en argumentatie (maar dat lijkt me dan toch in weerwil van enkele minder fraaie karakteristieken van de menselijke geest, zeker wanneer die opereert in groepsverband). Velen zijn geneigd in deze ‘free speech act’ het einde te zien van het traditionele, vertikaal georganiseerde media-bedrijf, dat z’n “one-to-many” benadering (broadcasting) ziet wegzinken in een moeras van “few-to-few” distributeurs. Nochtans, als we iets nader inzoomen op deze zeepkist-revolutie, laat de praktijk van het linken toch een andere werkelijkheid zien. Volgens de gegevens van een recent gepubliceerde katern in The Economist, voert het gros van de blogkoppelingen terug naar mainstream media, en niet naar andere blogs. De eerste twaalf plaatsen in de ranglijst van media-organisaties waarheen het vaakst wordt gelinkt, worden bevolkt door eminenties als New York Times, CNN, Washington Post, BBC, Guardian Unlimited... Pas op de 13de plaats – onheilspellend misschien – figureert de eerste blog, met name Boing Boing.
Twee zaken treden hieruit op de voorgrond. Ten eerste : de horizontale verspreiding van media-toegang ondergraaft geenszins de vertikaliteit van inhoudelijke relevantie. En ten tweede : traditionele media-organisaties zijn nog steeds in hoge mate relevant, en bijgevolg niet zomaar te vervangen door ‘het nieuwe’. Let wel, dit is geen onwrikbaar en absoluut gegeven. De aanhoudende gezagspositie van traditionele media-bedrijven, zeker deze hierboven genoemd, is het gevolg van een flexibel aanpassingsbeleid. Participatieve media – nieuwe media in al hun interactieve dimensies – hebben de geldende verhoudingen tussen media-maker en consument overhoop gehaald. Tegelijk hebben ze de aard van de informatie-overdracht veranderd. Een objectieve, afstandelijke, omvattende en zelfs didactische toon werd of wordt ingeruild voor een meer persoonlijke, ietwat geprikkelde, expressieve en conversationele aanpak. Met gsm, blog en digitale camera in aanslag, zijn wij allen potentiële makers. De babylonische dreiging is navenant. Slechts die media-huizen die op intelligente wijze de fusie weten tot stand te brengen tussen beide registers van het publieke discours, zullen zich handhaven. Laat ons hopen dat Darwin’s model ook hier kan gelden...
Beschouwingen omtrent zogenaamde ‘nieuwe media’ beginnen graag met een verwijzing naar Herbert Marshall McLuhan en zijn ‘Global Village’. Bovendien houdt men ervan om dit ingewikkelde concept te verdunnen tot een makkelijk verteerbare beschrijving van de wereldwijde communicatienetwerken, die ons in toenemende mate op elkaar betrekken, losrukken uit onze lokale context en overleveren aan de turbulenties van de globalisering. Bottom line is vaak dat het werelddorp een positieve ontwikkeling is. Dankzij de desktop computer en het internet, evenals draagbare en draadloze media, zijn we niet langer gebonden aan tijd en ruimte. We zijn ‘eindelijk’ vrij. Nieuws is instant, en we consumeren het waar en wanneer we willen; we zijn bereikbaar onderweg; we tele-werken, en onderhouden vriendschappen aan de andere kant van zeven zeeën... Het heeft iets schilderachtigs. Er gaat een zekere rust en charme van uit. En de zon schijnt altijd wel ergens.... ‘Nieuwe media’ hebben ons een plek gebracht waar de mensheid zichzelf terugvindt, nog het liefst bij een kop eerlijke koffie. (getuige de eerste cybercafés)...
Dat technologie per definitie goed is voor de mensheid is wellicht één van de diepst gewortelde fundamenten van het westerse denken : elke nieuwe uitvinding brengt ons dichter bij de ultieme zelf-realisatie. De filosofische problemen van zulke bewering nog buiten beschouwing gelaten, is het op zich vreemd dat dergelijk utopisch discours gehandhaafd blijft. Ons technologisch vernuft heeft ons tenslotte al een paar indrukwekkende staaltjes van auto-destructie laten zien, waar elk weldenkend mens stil van wordt. Tegenover het technologisch optimisme staat dan ook een even hardnekkige dystopische variant. Volgens die versie is het steeds nauwer op elkaar betrokken raken van verschillende culturen en maatschappelijke systemen, basis voor sluipende apathie, wilde anarchie en tribale (extreem-rechtse, fundamentalistische ?) protectionistische reflexen. Hier is McLuhan’s pittoreske dorpsplein onherstelbaar vervomd tot een helse beursvloer, overstelpt door virtuele koopjesjagers, ideologische vuilbekkers, saboteurs, terroristen en commerciële haaien (de lijst kan naar believen worden aangevuld...). Eén pluspunt aan dit technologisch pessimisme : het heeft meer dan zijn tegenhanger overweldigende cinema en spannende literatuur opgeleverd !
Maar de overeenkomsten tussen beide intellectuele kampen zijn soms treffender dan de verschillen. Zo is het markant dat beide posities technologie beredeneren als een geöliede en totalitaire machine : technologie faalt niet, ze kan enkel ‘goed’ of ‘slecht’ worden aangewend (ter informatie, dit aspect laten we hier verder onbehandeld). Bovendien zijn beide gebouwd op de impliciete overtuiging dat het nieuwe het oude voorbij steekt en vervangt. En alle twee herschakelen ze de traditionele vertikale ordening van de technologische macht naar een horizontaal vlak. Niet langer de grote spelers, maar wij allen, elk van ons (mits enige hacker-ambities) hebben de troeven in handen. Democracy rules hoedanook... Maar is dat wel zo ? De recente explosie van wat men is gaan noemen ‘social software’, met name publicatie-modellen als blogging, videoblogging, instant messaging en (in mindere mate) podcasting, lijkt één en ander te bevestigen. Een paar cijfers kunnen verhelderend zijn in dat verband. Volgens Technorati, een online observator van de ‘blogosphere’, tikt de teller momenteel af op 37.7 miljoen blogs (april 2006) en 2,4 miljard onderlinge links. Elke seconde komt er ergens ter wereld één blog bij, en per uur worden zo’n 50.000 nieuwe ‘posts’ (artikels) gepubliceerd. In tegenstelling tot wat men zou kunnen verwachten, is de blogosphere trouwens niet per definitie engelstalig. Ongeveer 40% van de blogs wordt in het Japans geschreven, 15% in het Chinees en ‘slechts’ een derde in het Engels. Gezien de historische dominatie van de VS in de ontwikkeling van het net, is dit opvallend.
‘Sociale software’ wordt vooral getaxeerd op z’n participatieve gehalte. Laagdrempelig, goedkoop - zelfs gratis, en weelderig bloesemend dankzij de vele onderlinge links die worden gelegd. Zeker die links zijn belangrijk, omdat velen er de illustratie in zien van een darwiniaans aandoende, organische ontwikkeling. Hoe meer links worden gelegd naar een bepaalde ‘post’, hoe zichtbaarder deze zal worden in de structuren van zoekmachines en databases, en des te groter de (sociale) relevantie van de tekst. De onuitgesproken suggestie hierbij is natuurlijk dat links geoogst worden op basis van kwaliteit, originaliteit, stijl, persoonlijkheid en argumentatie (maar dat lijkt me dan toch in weerwil van enkele minder fraaie karakteristieken van de menselijke geest, zeker wanneer die opereert in groepsverband). Velen zijn geneigd in deze ‘free speech act’ het einde te zien van het traditionele, vertikaal georganiseerde media-bedrijf, dat z’n “one-to-many” benadering (broadcasting) ziet wegzinken in een moeras van “few-to-few” distributeurs. Nochtans, als we iets nader inzoomen op deze zeepkist-revolutie, laat de praktijk van het linken toch een andere werkelijkheid zien. Volgens de gegevens van een recent gepubliceerde katern in The Economist, voert het gros van de blogkoppelingen terug naar mainstream media, en niet naar andere blogs. De eerste twaalf plaatsen in de ranglijst van media-organisaties waarheen het vaakst wordt gelinkt, worden bevolkt door eminenties als New York Times, CNN, Washington Post, BBC, Guardian Unlimited... Pas op de 13de plaats – onheilspellend misschien – figureert de eerste blog, met name Boing Boing.
Twee zaken treden hieruit op de voorgrond. Ten eerste : de horizontale verspreiding van media-toegang ondergraaft geenszins de vertikaliteit van inhoudelijke relevantie. En ten tweede : traditionele media-organisaties zijn nog steeds in hoge mate relevant, en bijgevolg niet zomaar te vervangen door ‘het nieuwe’. Let wel, dit is geen onwrikbaar en absoluut gegeven. De aanhoudende gezagspositie van traditionele media-bedrijven, zeker deze hierboven genoemd, is het gevolg van een flexibel aanpassingsbeleid. Participatieve media – nieuwe media in al hun interactieve dimensies – hebben de geldende verhoudingen tussen media-maker en consument overhoop gehaald. Tegelijk hebben ze de aard van de informatie-overdracht veranderd. Een objectieve, afstandelijke, omvattende en zelfs didactische toon werd of wordt ingeruild voor een meer persoonlijke, ietwat geprikkelde, expressieve en conversationele aanpak. Met gsm, blog en digitale camera in aanslag, zijn wij allen potentiële makers. De babylonische dreiging is navenant. Slechts die media-huizen die op intelligente wijze de fusie weten tot stand te brengen tussen beide registers van het publieke discours, zullen zich handhaven. Laat ons hopen dat Darwin’s model ook hier kan gelden...
0 Comments:
Post a Comment
<< Home