Saturday, April 01, 2006

Jihad : podcast part 3 (NL)

Jihad : podcast part 2 (NL)

Jihad : podcast part 1 (NL)

Here you can find the audio files of my lecture on 'jihad' presented at the Erasmus Hogeschool/Rits seminar 'Tragedy, Genocide & Violence'.

You can listen to these files both as mp3 download or as a three part podcast.

To subscribe to the podcast, please copy this address : http://feeds.feedburner.com/TrabecularMeshwork
into your podcast client program, and the files will load automatically.

Those of you who prefer to download the audiofiles, please go to:
part 1 : approx 40' 37 MB
part 2 : approx 22' 20 MB
part 3 : approx 25' 26 MB

Jihad : lecture notes - part 2 (NL)

Part two of the lecture on 'jihad' presented at the Erasmus Hogeschool/Rits seminar 'Tragedy, genocide & violence'.

Jihad (part 2)

En hiermee zijn we aanbeland bij het tweede aspect dat van belang is in de historische kritiek van de Koran, met name de problematiek van de abrogatie. Het betreft hier de vraag of jongere verzen oudere verzen ‘afschaffen’, gezien hun recentere revelatie. Wat de problematiek betreft van de transformatie van de aard van de islam, moeten we wijzen op het scharniermoment tussen de laatste dagen in Mekka en de nieuwe gemeenschap die kan ontstaan in Medina. Niet alle gelovigen maken de oversteek gelijktijdig. Eén en ander verloopt gefazeerd. En de profeet zelf vertrekt als één van de laatsten uit Mekka. Het is op zo’n risicivol moment, waarin een makkelijk te neutraliseren minderheid (de profeet incluis) achterblijft in het vijandige Mekka, dat Mohammed de ‘qitaal’ proclameert. Zo stelt hij in vers

Koran 2:216 (de koe) : “Aan jullie is voorgeschreven te strijden, hoezeer het jullie ook tegenstaat. Maar misschien staat jullie iets tegen dat toch goed is voor jullie en misschien hebben jullie iets lief dat toch slechts is voor jullie. God weet en jullie weten het niet.”

Vanaf dat moment zou de ‘jihad’ omgevormd zijn tot een daadwerkelijke, gewapende ‘strijd’. Het blijft een kwestie van discussie. Emilio Platti, in zijn boek ‘Islam van nature een vijand ?” (2003) zegt daarover :

p. 108/109 : "Al-Kindi weet dus maar al te goed dat sommigen zeggen dat het vers "geen dwang in de godsdienst" door de enen als afgeschaft beschouwd wordt, terwijl anderen precies dat vers aanvoeren om te zeggen dat de strijd relatief is, tijdsgebonden, en dus ondergeschikt aan het principe dat door dat vers wordt uitgedrukt. - Uit deze gegevens kunnen we alvast een conclusie trekken : de geschiedenis van de islam toont dat geweld sinds de strijd van Mohammed in Medina tegen zijn oprukkende Mekkaanse medeburgers steeds potentieel aanwezig is; de koranische toelating staat er borg voor. Het blijkt echter dat er steeds een interpretatie voorhanden is geweest die voorhield dat de strijd van Mohammed en de moslims in de eerste eeuw in feite behoort tot de contextuele, historisch gebonden fenomenen van de moslimgeschiedenis, die een dieperliggende dimensie van de koranrecitatie niet tenietdoen of 'afschaffen'."

In een ‘worst case scenario’ zien we ons op basis van hogergeschetste problematiek geconfronteerd met een definitie van jihad als gewapende strijd. In een afschaffende interpretatie blijft immers enkel een strijdbare islam over. Velen merken hier meteen bij op dat het zelfs in zo’n interpretatie enkel kan gaan over een defensieve strijd, gebaseerd op een duidelijk geformuleerd oorlogsrecht. Maar niet iedereen is zo welwillend. De reeds genoemde Fazlur Rahman zegt het zo :

“So long as the Muslims were a small, persecuted minority in Mecca, jihad as a positive organized thrust of the Islamic movement was unthinkable. In Medina, however, the situation changed and henceforth there is hardly anything, with the possible exception of prayer and zakat, that receives greater emphasis than jihad. - Every virile and expansive ideology has, at a stage to ask itself the question as to what are its terms of coexistence, if any, with other systems, and how far it may employ methods of direct expansion. - The most unacceptable on historical grounds, however, is the stand of those modern Muslim apologists who have tried to explain the jihad of the early Community in purely defensive terms.”

En ook Bernard Lewis, in zijn boek ‘Islam and the West’ (1993) is duidelijk :

p. 46 – 47 : “It is under the heading of jihad that the Muslim jurists normally discuss the various legal problems arising from relations between Muslims and non-Muslims : authorities, communities, individuals. The reason for this classification is clear. Like Christians, Muslims believed that the revelation that had been given to them was for all mankind and that it was their sacred duty to bring it to those who were not aware of it or had not yet accepted it. This obligation is known in the language of the holy law is jihad, usually translated as holy war but literally meaning striving. In later times this was sometimes interpreted in a moral sense. In classical juristic literature it is invariably interpreted in a military sense, and the jurists go into great detail on such questions as the opening, conduct, and termination of hostilities, the treatment of prisoners and noncombatants, and the definition and division of booty.
Islamic teaching, and with few exceptions Islamic practice, rejects forcible conversion. The power of the Islamic state and therefore the jurisdiction of Islamic law were, however, extended in the early centuries of the Islamic era over vast territories and populations, and the literature of the time clearly reflects the belief that this process would continue without interruption until, in a not too distant future, the whole world would either accept the Islamic faith or submit to Muslim rule. In the meantime, the world was divided into two, the Dar al-Islam, the House of Islam, in which Islamic government and Islamic law prevailed, and the Dar al-Harb, the House of War, in which infidel rulers for the time being remained in power.”

‘Accept the Islamic faith or submit to Muslim rule’. Het lijkt er dus op dat vers 2:256 (“In godsdienst is geen dwang”) niet van doorslaggevend belang is in de kwestie van een strijdbare islam. Het niet-missionaire karakter van de islam als godsdienstbeleving inroepen als grond voor het vreedzame karakter van het islamitische maatschappijmodel, vergeet dat islam geen scheiding kent van kerk en staat, van religie en politiek. Bekering kan achterwege blijven, mits de wereld zich wel onderwerpt aan de islamitische socio-politieke orde, in het bijzonder de shari’a (en voor niet-moslims, het betalen van een belasting). En in afwachting van de realisatie van dit alomvattende ideaal valt de wereld op te delen in twee delen : het huis van islam tegenover het huis van oorlog, dwz al die gebieden die niet behoren tot het huis van islam, en dus bewoond worden door ongelovigen, van welke signatuur dan ook.

Dergelijk manicheïsme roept vragen op. Als de wereld wordt gezien in termen van goed en kwaad, is het vijandbeeld per definitie en permanent aanwezig. De causale dwang die in deze tweedeling besloten ligt, noopt de islam per definitie tot een volgehouden ‘defensieve strijd’. Alles wat immers niet tot het huis van islam behoort, is een acute bedreiging die moet gecountered worden. Bernard Lewis opnieuw :

p. 136 - 137 : “In the eighteenth century, under the impact of Austrian and Russian victories against Turkey and British successes in India, Muslims were becoming aware that they were no longer the dominant power in the world but were, on the contrary, theatened in their heartlands by a Europe that was expanding at both ends. From the beginning of this awareness, there were two constrasting ways of responding to the threat. One was to learn from the enemy – first on the battlefield, then in politics, and finally in the whole range of what has come to be known as modernization. The other was religious revival. Since for Muslims Islam is, by definition, superior to all other faiths, the failures and defeats of Muslims in this world can only mean that they are not practicing authentic Islam and that their states are not true Islamic states. The remedy, therefore, is a return to the pure, authentic Islam of the Prophet and his Companions, a rejection and elimination of the accretions and innovations that had debased and corrupted the faith and enfeebled the Islamic society, making it incapable of resisting its external enemies.”

en

p. 9 – 10 : “From an early date Muslim law laid down, as one of the principal obligations of the head of the Muslim state and community, the conduct of jihad, a term commonly, if inaccurately, translated as “Holy War”. The Arabic word literally means striving, and it is often followed by the words fi sabil Allah, in the path of God. Until fairly recent times it was usually, though not universally, understood in a military sense. It was a Muslim duty – collective in attack, individual in defense – to fight in the war against the unbelievers. In principle, this war was to continue until all mankind either embraced Islam or submitted to the authority of the Muslim state. - This gave the jihad against Christendom a special character, for it was in these lands that Muslims saw, at different times, the greatest danger and the greatest opportunity. For the Arabs, after their conquest of Iran and Central Asia and their inconclusive ventures into the borderlands of China and India, Europe was by far the most important infidel enemy. Some centuries later, for the Ottoman Turks, there was no other. Local kings and chieftains waged jihad against local infidels in South and Southeast Asia and in sub-Saharan Africa, but the great jihad par excellence, the major battlefield of the House of Islam and the House of War, was in Europe.”

Professor Platti vult aan :

p.111 : “Djihaad is dan niet meer de persoonlijke inzet voor het goede, of de politieke inzet voor een gerechte maatschappij, gebaseerd op de morele principes en uitdagingen van de Koran, of de legitieme strijdende verdediging van de moslimgemeenschap of van haar maatschappijproject, maar het met alle middelen bestrijden van elke mensengemeenschap die de islam niet aanhangt en zich er niet toe 'bekeert'. Voor vele moslims is dit echter de perversie zelf van de grondintuïtie van islam : de overaccentuering van de identiteit, van het zelf, is de contradictie van de zelfrelativering in de act van de islam, - "

Laat ons ter besluit stellen dat de verzuchting van Afhsin Ellian zoals bij aanvang van deze lezing geformuleerd heel terecht is. Tot zich een intrinsieke islamitische beweging manifesteert die zich onomwonden uitspreekt tegen de kaping van hun geloof door een politiek-militante franje, lijken de ambiguïteiten van het geloofsstelsel beslecht in het nadeel van de vrede en het begrip. Insh’Allah !

20 maart ‘06

Jihad : lecture notes - part 1 (NL)

Presented as part of the Erasmus Hogeschool/Rits seminar 'Tragedy, genocide & violence', held in Brussels from March 28th to March 31st.

More info can be found here
_______________

Jihad (part 1)

Wat de media ons toont van de islam vandaag, is een geloofsovertuiging die heel makkelijk het meest extreme geweld lijkt te accomoderen. In naam van Allah worden mensen gegijzeld, onthoofd, opgeblazen en op allerlei subtiele manieren verdoemd, gemanipuleerd en onderdrukt. We kennen die beweging(en) intussen als de zogenaamde ‘politieke islam’, ook wel ‘jihadi’s genaamd.
De vraag dringt zich op of er naast deze politieke islam andere invullingen mogelijk zijn. Iets ruwer geformuleerd : is de islam inherent gewelddadig, of wordt dit geloof zelf gekaapt door extremisten ?
Afshin Ellian legt in zijn boek ‘Brieven van een Pers’ (2005) mooi de vinger op de wonde :

p. 237 : "De islam kent geen scheiding tussen religie en politiek, en met Mohammed vielen islam en politiek samen. De moskee bevindt zich in de publieke ruimte en tot nu toe is wereldwijd binnen de moskeeën geen grote beweging waargenomen die zich ondubbelzinnig tegen de politieke islam wil verzetten."

Met dit citaat kunnen we de bevraging aanvatten van het concept ‘jihad’ en de verschijningsvormen van de militante islam.

Eerst enkele caveats. Deze uiteenzetting is geen ontleding van diverse militante allianties en organisaties. Het is niet de bedoeling om hier de historiek te tekenen van de militante islam, en de verschillen of gelijkenissen te markeren tussen diverse lokale en globale bewegingen. Evenmin zal deze lezing handelen over de genealogie van het islamitische terrorisme.
Ik wil mij zoveel mogelijk toespitsen op een conceptuele analyse van het begrip ‘jihad’ en daarvoor teruggaan op de basisteksten, met name de Koran, de Korancommentaren en de overlevering (hadiths).

Laat ons beginnen met de soorten jihad te onderscheiden. Linda Bogaerts van het Centrum voor Islam in Europa (Universiteit Gent) onderscheidt er zeven :
jihad als strijd tegen het verwaande zelf
verzet tegen Satan
inzet voor sociale rechtvaardigheid en tegen onrecht
indijken van ongeloof door verspreiding van kennis van geloof
zuiver huiden van geloof door het afwijzen van afwijkende innovaties
doorprikken van hypocrisie
gewapende strijd tegen aanval en bezetting (een heilige oorlog ?)
Hiertoe staan verschillende instrumenten ter beschikking :
het hart
de kennis
welvaart (zakaat)
de hand, goede daden
het woord
en het zwaard

Linda Bogaerts en vele anderen leggen met klem de nadruk op een basiskenmerk van de jihad dat in de huidige media vaak over het hoofd wordt gezien : jihad betekent niet ‘oorlog’ (harb) of ‘strijden’ (qitaal), maar ‘inspanning’. Het begrip heeft dan ook betrekking op elke moeite die iemand zich getroost om het pad van Allah te volgen. In de woorden van Fazlur Rahman in zijn boek ‘Islam’ (1966/2002) luidt het :

p. 37 : "The Qur'an calls upon believers to undertake jihad, which is to surrender 'your properties and yourselves in the path of Allah'; the purpose of which in turn is to 'establish prayer, give zakat, command good and forbid evil' - i.e. to establish the Islamic socio-moral order.”

In eerste orde is het dus belangrijk om het onderscheid te maken tussen de spirituele strijd (ook en vooral met het eigen hart en geweten) en de gewapende strijd. De zeven soorten jihad zou men samenvattend dan ook kunnen bundelen onder twee noemers, met name de ‘kleine’ en de ‘grote’ jihad. Het zijn twee termen die aan Mohammed zelf worden toegeschreven. Onder ‘kleine’ jihad mag men verstaan : de oorlog en het gewapende verzet. De grote jihad is dan de veel ingrijpender en moeilijker uitdaging om met zichzelf in het reine te komen en aan wereldse verleidingen, de Satan, te weerstaan.
Belangrijk is voorts dat bij de ‘kleine’ jihad steevast wordt aangeduid dat enkel een defensieve strijd is toegestaan. Slechts na aanval en belegering mag worden overgegaan tot vergelding. Bovendien is deze vergelding gebonden aan een strikt oorlogsrecht, dat tussen haakjes met zowat 14 eeuwen verschil toch bijzonder dicht aansluit bij de Conventies van Genève.

De gewapende strijd is dus ondergeschikt aan de spirituele ontvoogding. Tegenstanders van deze interpretatie voeren graag het zogenaamde ‘vers van het zwaard’ aan, om het morele karakter van de ‘strijd’ te ontkrachten.

Koran 9:5 (het berouw) stelt : “Als de heilige maanden verstreken zijn, dood dan de veelgodendienaars waar jullie hen vinden, grijp hen, beleger hen en wacht hen op in elke mogelijke hinderlaag. Maar als zij berouw tonen, de salaat verichten en de zakaat geven, leg hen dan niets in de weg. God is vergevend en barmhartig.”

Ter weerlegging beroepen verdedigers van de vredelievende islam zich doorgaans op verzen als :

Koran 2:256 (de koe) : “In de godsdienst is geen dwang. Redelijk inzicht is duidelijk onderscheiden van verdorvenheid. Wie dan geen geloof hecht aan de Taghoet (de idolen), maar gelooft in God, houdt de stevigste handgreep vast, die niet afbreekt. En God is horend en wetend.”

of ook nog :

Koran 190:6 (de ongelovigen) : “Derhalve voor u uw godsdienst en voor mij mijn godsdienst.”

Beide interpretaties beroepen zich met andere woorden op verzen uit de Koran. Beide hebben dus materiaal ter beschikking uit dezelfde bron, waarmee ze hun lezing kunnen onderbouwen. In dat verband stellen zich vragen naar tekstduiding en historische kritiek. Ondermeer de Nederlandse arabist Hans Jansen gaat daar uitvoerig op in, in zijn boek ‘De Historische Mohammed’ (deel 1 : de Mekkaanse periode) uit 2005. Het kan hier volstaan op twee aspecten te wijzen, die onderling gerelateerd zijn.
Ten eerste moeten we bij lezing van de Koran rekening houden met een zogenaamde Mekkaanse en Medinensische periode. Maw, een Islam voorafgaand en een andere volgend op de Hidjra naar Medina. Verzen 2:256 en 109:6 behoren dan aan de Mekkaanse periode en het vers van het zwaard aan de Medinensische periode. Chronologisch gezien volgt het zwaardvers dus op de vreedzame lezingen.
In Mekka verkeerde Mohammed niet in een positie van overmacht. Hij moest daar heel omzichtig te werk gaan, en de nodige pragmatiek aan de dag leggen. Verzen uit die periode zijn doorgaans langer, metaforischer en spiritueler dan de kortere, instructieve verzen uit de periode na de Hidjra. Pas in Medina heeft Mohammed tenvolle het islamitische maatschappij-project (zie het citaat van Ellian aan het begin van deze lezing) kunnen doordrukken. De verzen uit die periode zijn dan ook rechtlijniger en functioneler, en bovendien getekend door een assertiviteit en affirmatie-drang, die het gebrek daaraan ten tijde van zijn verblijf in Mekka moesten compenseren.
De geldende opvatting dat Mekka doorgaans een vreedzame periode vertegenwoordigt in de ontstaansgeschiedenis van de islam, wordt trouwens hier en daar betwijfeld. De genoemde Jansen merkt op :

p. 106 : "Bijna iedereen gaat ervan uit dat Mohammeds optreden in Mekka vreedzaam was. Macht bezat hij immers pas in Medina, en pas om die macht te handhaven was het gebruik van geweld of het daarmee dreigen, af en toe nodig. Toch is er een verhaal over de periode van Mohammed in Mekka dat dit anders voorstelt. - Nadat Mohammed voor de derde maal rond de Kaäba gelopen had, waren ze nog steeds bezig met kwaad te spreken over hem. Mohammed hield nu stil en zei tot hen : 'Luisteren jullie goed naar mij, o mannen van Quraysh! Bij Hem die mijn leven in Zijn hand houdt, ik breng u slachting!'."

alsook :

p. 158 : " - het vers 109:6 wordt tot op de huidige dag nogal eens aangevoerd om aan te tonen dat de islam heel goed vreedzaam naast andere religies bestaan kan. Ook dat is mogelijk geheel juist, maar er zijn klassieke gezaghebbende Korancommentatoren zoals Al-Suyuti (circa 1500) die het daar beslist niet mee eens zijn. Zulke exegeten zijn van mening dat zelfs wanneer het juist is dat de islam inderdaad vreedzaam naast andere godsdiensten kan bestaan, Koran 109:6 geen geldig argument voor deze opvatting is. Dit is omdat het vers volgens Al-Suyuti en anderen 'geabrogeerd' (Arabisch : mansuukh) is. 'Geabrogeerd' wil zeggen dat het vers is 'afgeschaft' door een later geopenbaard vers, in dit geval de verzen uit de Medinensische periode die bevelen tegen de heidenen te strijden. Zo'n later, jonger vers heeft uiteraard meer gezag."

Thursday, March 30, 2006

The Middle Mind (NL)

This podcast reviews Curtis White's book 'The Middle Mind - Why Americans don't think for themselves' - published in 2003 and released in Dutch in 2005.
Source : the daily arts & culture show 'Neon' on national radio 1.

Download stream here
(approx 10', 7 MB)

Subscribe to this podcast via http://feeds.feedburner.com/TrabecularMeshwork